2. Een nieuw landschap met vaste bewoners

Kreekruggen, dijken, moeren

Het landschap van de gemeente Kapelle heeft duidelijke kenmerken. Een concentratie van boomgaarden tussen Wemeldinge en Kapelle, en ten westen van Kapelle-Biezelinge. Aan de oostkant van de gemeente laaggelegen weidegebied, de moeren. Binnendijken ontbreken. De verklaring voor deze kenmerken gaat zo’n tweeduizend jaar terug. Het is een verhaal van schorren en kreekruggen, van dijken en moeren.

De Romeinen vertrokken na het jaar 300 geleidelijk uit onze streken. Het landschap werd steeds natter. De zee brak op verschillende plaatsen door de strandwallen (lage duintjes), er kwamen nieuwe geulen in het achterland en bestaande geulen werden breder. Het veenoppervlak tussen de geulen werd lager. De boeren in de IJzertijd en de Romeinse tijd hadden namelijk al greppels gegraven om hun land te ontwateren. Daardoor klonk de bodem in. Ook door de veenafgraving voor brandstof en zoutwinning was het oppervlak hier en daar verlaagd.

De bewoning verdween na de Romeinse tijd niet helemaal. Maar de meeste overgebleven mensen zochten hun heil nu toch op de hogere strandwallen aan de Noordzeekust. Eeuwenlang bleef het land onder invloed van de zee. Op het veen in het achterland zette de zee een laag zand en klei af, die gemiddeld zo’n 1 meter dik werd. De hoogste plekken ontwikkelden zich tot begroeide schorren. Deze overstroomden bij normaal hoogwater meestal niet meer. Langs de geulen ontstonden zandige oeverwallen.

Omstreeks de achtste eeuw begonnen schaapherders met hun kudden de schorren te gebruiken. Ze werkten vooral voor Vlaamse abdijen, zoals de Sint-Baafsabdij in Gent. Om veilig te zijn voor de hoogste vloeden die nog wél de schorren overstroomden, zoals bij een storm met springvloed, wierpen ze heuveltjes op. Die werden stellen of stelbergen genoemd. Soms groeven ze op de hoogste plekken drinkputten met een kade eromheen. Die heetten hollestelle – nog altijd een Zeeuwse familienaam. Er is in de omgeving, net buiten de gemeentegrens, nog één complete hollestelle overgebleven, aan de Ruisweg ten zuidwesten van Wemeldinge.

De eerste vaste bewoners in het gebied wierpen ook kunstmatige hoogten op. Langs de Abbekindersezandweg is bijvoorbeeld een woonhoogte uit de tiende eeuw aangetroffen. Ook vliedbergen binnen de gemeente (zie het volgende hoofdstuk) hadden vaak een eerste fase, die als woonhoogte was opgeworpen. Zoals de Duivelsberg langs de Noordweg in Kapelle en de voormalige vliedberg onder de kerk van Wemeldinge.

Geslacht Maalstede

De geul tussen Wemeldinge en Biezelinge was door de natuurlijke zandafzettingen smaller geworden. Tussen Kapelle en de Honte (de latere Westerschelde) heette zij de Tieringe. Vanuit (Zeeuws-)Vlaanderen vestigde zich hier niet lang na het jaar 1000 een edelman uit het geslacht Van (de) Maalstede. Hij had zijn schapen en zijn horigen (dienstbare personen) bij zich. Ze vestigden zich in een bocht van de Tieringe bij een hoge oeverwal. De schorren hier waren goede weidegronden. Voor de heer van Maalstede werd een onderkomen gebouwd op een kunstmatige heuvel: het prille begin van kasteel Maalstede (zie het volgende hoofdstuk) én van het dorp Kapelle.

Deze hoogte werd met een gracht omringd. Dat ging min of meer automatisch: voor een heuvel heb je immers grond nodig. En als je die grond rondom uitgraaft, krijg je vanzelf een gracht. Vanuit de gracht groef men een geul naar de Tieringe. Buiten de gracht, op de voorhof of voorburcht, kwamen de woonruimten, stallen en werkplaatsen. De doden vonden hun laatste rustplaats iets verder westwaarts, op de kreekrug. Bij het kasteel ontstond het gehucht Maalstede. De oudste heer van Maalstede die we uit de bronnen kennen heette Wolfert. Hij wordt genoemd in 1198.

De kreekruggen staken intussen boven het omringende landschap uit, dat was ‘ingeklonken’ door ontwatering en veenwinning. Kreekruggen waren zandig: dat was gunstig voor het vasthouden van zoet drinkwater. Nederzettingen werden dus als regel op een kreekrug gesticht.

De zandige ondergrond maakte de kreekruggen ook geschikt voor landbouw en vooral fruitteelt. Bomen en struiken groeien beter op zandige grond dan op zware klei met veen eronder. Daarom kon Kapelle tot een centrum van de fruitteelt uitgroeien (hoofdstuk 8).

De grote kreekrug tussen Wemeldinge en Biezelinge vormt landschappelijk een soort ruggengraat van de latere gemeente. Er liep ook een grote kreekrug naar het westen, tussen Biezelinge/Kapelle en Abbekinderen/Kloetinge. Ook Eversdijk en Schore ontstonden op kleinere kreekruggen. Bewoners legden huisterpen (woonhoogten) aan op de kreekruggen, die samengroeiden tot dorpsterpen, zoals onder de oudste kernen van Kapelle en Schore (hoofdstuk 4).

Van dijkjes naar dijken

Kort na 1200 waren de grote ringdijken van de toenmalige eilanden Zuid-Beveland, Borsele-Baarland en Rilland voltooid. Zo ontstonden grote poldergebieden als de Brede Watering Bewesten Yerseke, waarin het grootste deel van de gemeente Kapelle ligt.

Daar was een hele ontwikkeling aan vooraf gegaan. Allereerst waren hier en daar lokale dijkjes aangelegd. Langs de getijdegeulen bijvoorbeeld, zoals de verdwenen Huisdijk in Wemeldinge (circa 1050). Ook namen als Dijkwel (Kapelle) en Eversdijk verwijzen naar verdwenen dijken.

In de tweede fase damde men de verzande geulen af, bijvoorbeeld bij Maalstede. Ook bij de uitmondingen werden ze afgedamd, zoals de latere Hoofdstraat van Biezelinge en de Dorpsstraat van Wemeldinge (elfde en vroege twaalfde eeuw).

Vervolgens kwamen er interlokale dijken. Tussen Wemeldinge-Kapelle en tussen Kapelle-Kloetinge zijn ze omstreeks 1150 aangelegd. Op die manier ontstond nieuw bedijkt polderland uit de schorrenlanden. De eerste interlokale dijken lagen ver van het water. Later ging men ook hierbuiten bedijken. De Kapellepolder ten noorden van Kapelle, waar nu de Plasweg doorheen loopt, is hiervan een voorbeeld. Hij kwam tot stand in de periode 1175-1200. Ook het gebied ten noorden dáárvan, tussen Wemeldinge en Kattendijke, kwam aan de beurt. Van de eerste dijken is in het gebied van de gemeente nauwelijks nog iets terug te vinden.

Kapelse Moer

Een sterk contrast met het overige gebied is de Kapelse Moer, ten oosten van de Tekenburgseweg. Deze vormde met de Yerseke Moer ten oosten van het Kanaal door Zuid-Beveland (nu gemeente Reimerswaal) ooit een hoge veenrug. Die klonk sterk in, vooral omdat er veel is gemoerneerd. Zo ontstond een laaggelegen en vaak ‘hollebollig’ gebied van weinig waarde. Het stond een groot deel van het jaar onder water en kon alleen gebruikt worden als zomerweiden voor het vee.

Maar het kan verkeren: deze ooit ‘waardeloze’ gronden staan nu in hoge achting als beschermd natuurgebied met een unieke planten- en dierenwereld. De Dankerseweg loopt er dwars doorheen en gaat vanaf de Kapelse Moer aan de andere kant van het kanaal verder in de Yerseke Moer.

Er is veel landschappelijke variëteit: naast zoete en zilte weilanden ook akkertjes en kleinschalige bosjes. De Kapelse Moer is in het voorjaar belangrijk voor weidevogels als grutto en kievit. Er broeden ook boerenlandsoorten, zoals de veldleeuwerik, gele kwikstaart en graspieper. In de herfst en de winter zie je er vaak duizenden grauwe ganzen, kol-, riet- en brandganzen. Slechtvalk en smelleken gaan er op jacht.

 

Ook ten zuiden van Schore en ten westen van Eversdijk zijn oude veengebieden te vinden, die afgedekt zijn met een dunne kleilaag.

En verder…

Op verschillende plekken zijn nog sporen van de oude dijken aanwezig. Zoals westelijk van ’t Hof Maalkote een restant van de twaalfde-eeuwse (ring)dijk Wemeldinge-Kapelle. Deze heette Polderdijk en liep zuidwaarts via het gehucht Jonge Bogaards. Verderop werd hij geëgaliseerd tijdens het rechttrekken van de Wemeldingse Zandweg. De Braanjenweg op de noordwestelijke gemeentegrens herinnert aan de Braanjedijk als deel van de twaalfde-eeuwse ringdijk. Bij de aansluiting op de Monnikendijk lag een uitwateringssluisje. De havendijken van Biezelinge (Oude Dijk-Oude Schoorsedijk en Klinker-Eversdijkseweg) zijn de oudste zeedijken aan de zuidzijde van de gemeente. Ze dateren ook uit omstreeks de twaalfde eeuw. Waarschijnlijk liggen onder de Schoorse Zeedijk, ‘s- Gravenpolderse Oudedijk en Essendijk delen van de eerste ringdijk.

De Kapelse Moer wordt beheerd door Staatsbosbeheer, de Yerseke Moer door Het Zeeuwse Landschap.

 

[Tijdbalk]

300 | De Romeinen trekken geleidelijk weg

750-850 | Herders en schapen op de schorren

800-900 | Opnieuw vaste bewoners

1000-1025 | Vestiging geslacht Maalstede

1050-1200 | Lokale en ringdijken, havendijken Biezelinge 1198 | Vermelding Wolfert van Maalstede